Jeruzalem, Israël
Een Joodse uitvaart, ook wel ‘Lewaja’ genoemd, gebeurt zo snel mogelijk na het overlijden, het liefst binnen 36 uur.
Bij het uitblazen van de laatste adem wordt volgens de Joodse traditie een geloofsbelijdenis uitgesproken. In de periode tussen het overlijden en de begrafenis blijft er ten alle tijden iemand bij het lichaam. Ook mogen de familieleden nog niet gecondoleerd of getroost worden en ze mogen geen muziek luisteren. Wel wordt er een kaarsje aangestoken als symbool voor de ziel en worden er psalmen en gebeden uitgesproken.
Tijdens de rituele reiniging, die alleen door hetzelfde geslacht wordt gedaan, blijft er zo lang mogelijk een wit laken over de overledene. In overleg met de rabbijn is orgaandonatie mogelijk. Na de reiniging, ‘tahara’ genoemd, krijgt de overledene sombere witte kleding bestaande uit een hemd, broek, omslagdoek, muts en sokken. Dit wordt de ‘tachrichim’ genoemd. Mannen krijgen ook een gebedsmantel of ‘talliet’ genoemd.
Joden geloven in de wederopstanding van het lichaam, ze worden daarom altijd begraven en nooit gecremeerd. Op een Joodse begraafplaats met eeuwige grafrust en richting Jeruzalem, vindt de begrafenis plaats. De uitvaartkist is zo simpel mogelijk, vaak van onbewerkt en ongeschaafd vurenhout. In het assortiment van De Vene uitvaartbenodigdheden hebben bepaalde uitvaartkisten een ‘J’ in de benaming. Dit staat voor ‘Jodenkist’ en houdt in dat deze met een zogenaamde pinsluiting wordt gesloten. Bij het gebruik van een pinsluiting kan het deksel technisch gezien van binnenuit open worden gemaakt. Zodoende gelooft men dat ze bij de wederopstanding zelf de kist open kunnen maken, in tegenstelling tot het gebruik van sluitschroeven.
In de uitvaartkist wordt wat aarde uit Israël gelegd en er zijn nooit bloemen aanwezig. Vlak voor de begrafenis wordt een rouwdienst gehouden in een gebouw bij de begraafplaats. Uitgezonderd bij een begrafenis van een rabbijn, wordt de dienst nooit in een synagoge gehouden. Bij een Joods-orthodoxe begrafenis mogen geen vrouwen aanwezig zijn.
De zeven naaste familieleden maken een scheur in de kleding als teken van rouw, ‘keria’ genoemd. De kinderen van de overledene maken een scheur aan de linkerkant, andere familieleden maken een scheur aan de rechterkant.
Na de begrafenis begint ‘shive’, de rouwweek. Vaak verblijven de familieleden dan in het huis van de overledene. De eerste avond krijgen ze een maaltijd van herstel, bestaande uit brood en gekookte eieren. Elke dag wordt er gebeden en gedurende de hele rouwweek moeten ze zich houden aan bepaalde voorschriften. De gehele rouwtijd is afhankelijk van de familieband. Tijdens deze periode wordt bijvoorbeeld plezier vermeden en geen nieuwe kleding gekocht. Elk jaar wordt op de sterfdag een herinneringskaarsje aangestoken.